De afgelopen twee weken was heel onteigeningsland veelvuldig bij elkaar. Er waren twee grote gebeurtenissen. Ten eerste het langverwachte handboek onteigening van Jacoba Den Drijver en andere auteurs en daarna de inaugurele reden van de kersverse hoogleraar onteigeningsrecht, Jacques Sluysmans.
Het handboek onteigening is langverwacht, omdat de vorige versie al tien jaar oud was en toch nog veelvuldig gebruikt werd door een ieder die met onteigeningen te maken heeft. Een actualisatie was daarom een veel gekoesterde wens van de gebruikers ervan. De auteurs, naast Jacoba zijn dat Ton van Engen, Monique Rus-van der Velde en Frank Mulder, zijn vanaf 2009 bezig geweest met deze uitgave. Het resultaat is dan ook een lijvig handboek met uitleg over zowel de administratieve als gerechtelijke onteigeningsprocedure en heel veel aandacht voor schadeloosstellingsrecht. Dit laatste aan de hand van talloze arresten van de Hoge Raad. Al met al een zeer bruikbaar boek. Hoe bruikbaar bleek wel uit het feit dat ik het boek pas een week later te zien kreeg. Het kantoorexemplaar, die we direct na de presentatie konden meenemen, was namelijk direct geconfisqueerd door kantoorgenoten die het nodig hadden voor gesprekken in het kader van de minnelijke fase. Ik heb het handboek pas mogen bewonderen toen de nazending binnen kwam.
Tijdens de presentatie ten kantore van Pels Rijcken in Den Haag, kregen de auteurs ieder het woord. Collega rentmeester Ton van Engen hield een aanstekelijk verhaal over de kennis en deskundigheid waarvan verwacht mag worden dat een rentmeester die inbrengt. Daarbij legde hij de nadruk op aspecten als gespreksvaardigheden en het kunnen plaatsen van emotie die onherroepelijk bij een onteigening komt kijken. Het gaat dus om meer dan kennis van taxatieleer en onteigeningsjurisprudentie. Ons vak moet daarom, zo vervolgde hij, behoed worden tegen het fenomeen aanbestedingen. In de aanbesteding van grondverwerving- of taxatie diensten wordt veelal weinig ruimte gelaten voor het daadwerkelijk inzetten van deze kennis en deskundigheden van de rentmeester gedurende het minnelijk traject. De nadruk ligt veel meer op efficiency en tijdigheid binnen een strakke planning. Zijn statement onderschrijf ik van harte. Ook ik ben aanhanger van de redenatie dat bezuinigen op het minnelijk traject te kenmerken is als "penny-wise, pound-foolish". Als je niet voldoende aandacht geeft aan soms onzakelijke bijzaken en emoties, dan ben je uiteindelijk veel meer geld kwijt aan dagvaardingen, kosten van rechtbankdeskundigen, advocaatkosten bij de wederpartij en aan andere kosten die gepaard gaan met een gerechtelijke onteigeningsprocedure. Bovendien - en dat is belangrijker - geef je als overheid dan geen goede invulling aan de vereiste serieuze pogingen om het eigendom in den minne te verkrijgen. Dat is niet alleen onbehoorlijk, maar ook risicovol. Een goede aanbesteding van dit soort diensten moet dus ruimschoots de gelegenheid bieden om de vaardigheden en kennis en deskundigheid van rentmeesters ten volste te benutten gedurende de gehele minnelijke verwerving. Dit is niet meer dan logisch vanuit een goede invulling van de relatie van de overheid ten opzichte van de individuele burger die moet wijken voor het algemeen belang.
Dit brengt mij op de inaugurele rede van de nieuwe hoogleraar aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Dit ging over een andere maatschappelijke ontwikkeling die betrekking heeft op de relatie overheid - burger, namelijk een steeds langer wordend planproces. Steeds vaker komt het voor dat het erg lang duurt voordat plannen van overheidswege tot uitvoering komen. Dit brengt met zich dat individuele eigenaren en gebruikers van onroerend goed in dat plangebied kampen met onzekerheid. Deze onzekerheid zelf kan tot schade leiden die niet vergoed wordt. Zo kan een bloeiend bedrijf op slot komen te zitten, met geen enkele andere gegadigde dan die overheid. Als die overheid dan niet tot verwerving overgaat, omdat de plannen nog niet in de uitvoeringsfase zitten, dan zit het bedrijf feitelijk op slot. En stilstand is achteruitgang, zo luidt het adagium.
Een mogelijke oplossing hiervoor, aldus de hoogleraar, is het introduceren van een recht op onteigening. Door onteigening af te dwingen kan een einde komen aan de periode van onzekerheid en kan de betreffende belanghebbende weer door. Een bespiegeling van diverse wetten leert dat voor de achterliggende denklijn al veel steun is. Denk aan de planologische tienjaarstermijn waarbinnen de overheid die een bestemmingsplan entameert hard moet maken dat dit plan gerealiseerd zal zijn. Denk ook aan de Wet Voorkeursrecht Gemeenten die al handvaten biedt.
De hoogleraar doet twee aanbevelingen om een dergelijk recht concreet te maken. De eerste is een aanvulling op artikel 61 van de Onteigeningswet. Een soort spiegelbeeldige aanvulling. Artikel 61 ziet op de teruglevering van het eigendom in een geval waar niet binnen 3 jaar na de eigendomsontneming een aanvang is gemaakt met het werk waarvoor onteigend is. De aanvulling zou dan een recht moeten bevatten om onteigening af te dwingen als de onzekerheid te lang voortduurt. De andere aanbeveling is de introductie van een soort koopplicht. Deze is minder vergaand.
Al met al waren het twee interessante bijeenkomsten, met uiteraard twee aansluitende borrels om te netwerken met onteigeningsadvocaten, rentmeesters en taxateurs. Ook al niet onaangenaam.............